JOSEPH JESSEN. GRANDE CASINO

03.04.2006 – 11.06.2006, N.I.C.C. Freespace, Bozar, Brussel (B)

Joseph Jessen. Grande Casino, uitnodiging

Ik heb het werk van Joseph Jessen altijd goed gevolgd maar toch was ik in 2006 enigszins verbaasd dat hij zich weer had toegelegd op het schilderen, terwijl hij – nog voor hij aan het postgraduaat H.I.S.K. te Antwerpen zat – vooral sculpturen en installaties maakte. De ommekeer was hoe dan ook geslaagd te noemen.

Het N.I.C.C. Brussel nodigde hem uit voor een tentoonstelling in BOZAR en daar zouden de nieuwe werken voor het eerst worden getoond. De thematiek was het chaotische atelier annex woonhol van de kunstenaar zelf en toen ik de doeken daar voor het eerst zag, waren ze perfect geïntegreerd in de omgeving waar ze tot stand waren gekomen: dezelfde wanorde, dezelfde claustrofobische perspectieven, dezelfde vale kleuren, … Maar ik vond ze meteen fantastisch. Dat was nog niet alles: toen we ze hadden opgehangen tegen de witte muren van een zaaltje op de bovenverdieping van het Paleis voor Schone Kunsten – met klassieke, houten plinten en een mooie parketvloer – oogden ze zowaar des te verbluffender.

Hier is de tekst die ik – overigens met ontzettend veel plezier – bij de tentoonstelling schreef:

FreeSpace

Joseph Jessen

Grande Casino

03.04 > 11.06.2006

 

JOSEPH JESSEN – GRANDE CASINO: OP GOED GELUK

Volgens velen weerspiegelt een interieur de identiteit van zijn bewoner(s). In die zin geeft het atelier van een kunstenaar – mocht hij er een hebben tenminste – enorm veel indicaties over de aard van het werk dat op die plek tot stand komt. De inventarisering en reconstructie van Francis Bacons werkruimte is bijvoorbeeld illustrerend voor deze these. Net als op het adres Reece Mews 7, waar Bacon het langst woonde en werkte, domineert een totale wanorde het Antwerpse atelier van Joseph Jessen (geb. 1972, Sittard).

Even langslopen bij Joseph Jessen is steeds weer een bijzondere ervaring: als bezoeker weet je jezelf wel te oriënteren, maar moeilijk te positioneren temidden van dit boeltje. Tekeningen liggen verspreid over de vloer, een berg kleding rust op enkele oude zetels, vuilniszakken houden uit hun bek stinkend in verschillende hoeken de wacht en dozen vol boeken of platen liggen als eilandjes in een zee van rotzooi. Diverse geluidsdragers springen overal in het oog; een radio van bedenkelijke kwaliteit schalt dan ook haast onophoudelijk.

Schildersmateriaal is hier alleszins alomtegenwoordig, terwijl de bekladde muren bedekt zijn met halfafgewerkte of net voltooide doeken – sommige hangen gewoonweg over een poster. Boven een aftandse, niet meer werkende Aston Martin kachel zijn een aantal speelgoedpoppetjes uitgestald, naast allerhande rockmemorabilia en andere spulletjes: een vuile, plastic Donald Duck staat er bijvoorbeeld onwennig langs een glimlachende oude Barbie en een uitgesneden, kartonnen hoofd van Keith Richard. Het tegenoverstaande bed is vanzelfsprekend lang niet meer opgemaakt. Jessen beperkt zich zelden tot één medium, maar hier kiest hij voor het maken van een serie schilderijen die een dergelijk ordeloos interieur veruitwendigen.

Vanuit deze zowel visuele als auditieve kakofonie – een paradoxaal resultaat van verzamelwoede zonder te willen structureren – komen onmiskenbaar de belangrijkste stimuli die de basis vormen voor de recente reeks Grande Casino. Het is precies dankzij, eerder dan ondanks deze zelfgecreëerde onoverzichtelijkheid dat Jessen aangezet wordt tot schilderen. Met het neerzetten van deze werk- en leefruimtes als onderwerp bevestigt en valoriseert de kunstenaar ze bovendien als primaire bronnenconcentratie. Jessen plukt uit zijn huishouden van Jan Steen niet alleen indirecte bronnen die her en der opduiken – zoals foto’s van zijn installaties of van zijn voormalige atelier aan het H.I.S.K. te Antwerpen – maar gebruikt tevens welgekozen delen uit deze bende rechtstreeks als model.

Jessens schilderproces is haast gelijklopend met de manier waarop hij ruimtelijke chaos creëert. Op het doek brengt hij eerst enkele lagen vuile kleuren en vlekken aan, zodat het schilderij schijnbaar een staat van verval bekomt die overeenkomt met het lege atelier. Stilaan wordt dit opgevuld met allerhande beeldfragmenten zoals lusters, meubilair, volgepropte kasten, opgestapelde spulletjes en decoratie. Opvallend is telkens de expliciete lijnvoering en het gebruik van perspectief om de illusoire ruimte haar drie dimensies te geven. De omtrek van de kamers biedt de toeschouwer tenminste enig houvast. Door de grote kleurvlakken, de brede streken en de snelle, losstaande penseeltoetsen – soms getuigend van een erg vrije hand – dreigen bovendien de oorspronkelijk figuratieve voorstellingen om te slaan in abstractie. Ook het kleurgebruik is suggestief, eerder dan realistisch, en balanceert tussen zieke, vale pastelschakeringen en optimistische, felle tinten. Precies deze kenmerken doen de beelden van Jessen haast visueel uit mekaar vallen. Of net niet.

“Net niet.” Het is een veelgehoorde opmerking bij notoire gokkers. Net niet de volle pot, of net niet te ver gegaan: een vergelijkbare fragiliteit tekent de serie schilderijen die hier getoond wordt. Verder vormt impulsiviteit de basis van Jessens kunstenaarschap, een eigenschap die inderdaad veel gokkers delen. Het is des te meer veelzeggend dat boven een voorstelling van zijn atelier een luchtkussen zweeft met de emblematische woorden Grande Casino, en op de fotocollage die de uitnodiging siert een dartsbord pertinent op de voorgrond staat.

Dezelfde strategie van spontane en ongeremde kunstproductie, waarbij het geluksmotief en afhankelijkheid van het lot centraal staan, typeren ook de installaties en sculpturen van de kunstenaar uit vorige jaren. Personal Gesus (2005) is bijvoorbeeld een uit samengelijmde speelkaarten bestaand beeld, waarvan de contouren vaag een Messiasfiguur oproepen. De persoonlijke Redder van Jessen geeft een bijzonder wankele indruk en lijkt ieder moment te kunnen instorten. Of net niet. Ook bij de conceptie van Where Was Kong When We Needed Him uit 2002 borduurde de kunstenaar verder op het motief van de speelkaart. Refererend naar een populair grapje omtrent de aanslagen op het World Trade Centre van september 2001, wordt een reusachtige mensaap naar voren geschoven als de figuur die het dreigende onheil dient af te wenden –  in casu de gekaapte vliegtuigen. Jessen laat de gipsen gigant een groot kaartenhuis torsen, dat dreigt in mekaar te klappen bij de minste aanvaring. Net zoals de Twin Towers en in symbolische zin zelfs net als de politieke stabiliteit in de wereld.

Jessen maskeert ook nooit regelmatig voorkomende fouten en mislukkingen; integendeel zelfs. Dat komt onder meer tot uiting in zijn titels, die steeds vol taalfouten zitten. Zijn Duitse afkomst is daar zeker niet vreemd aan, maar de kunstenaar laat de onjuistheden voor wat ze zijn, aldus de toeschouwer/lezer uit balans brengend. Of net niet. Op het doek wordt de dynamiek van zijn geschilderde voorstellingen dan weer versterkt door afdruipende verf of spatten. Onder de bovenste lagen zijn zelfs bewerkingen en alternaties zichtbaar. Wanorde is immers geen statisch gegeven.

Een aantal werken uit de reeks dragen overigens de titel Ex-Interior. Enerzijds lijkt de kunstenaar te impliceren dat het onderscheid tussen binnen en buiten vervaagt op zijn doeken. “Het is een oerwoud daarbuiten,” hoor je wel eens zeggen, maar Joseph Jessen integreert die jungle binnenshuis en resideert er met genoegen. Zijn microcosmos is feitelijk een persoonlijke macrocosmos. Anderzijds wil hij blijkbaar duidelijk maken dat het voorgestelde bij hem lang geen huiselijk interieur meer is. Of verregaander, dat het eeuwenoude – en kunsthistorisch altijd als minderwaardig bestempelde – genre van de interieurschilderkunst in zijn handen grondig getransformeerd en tot het uiterste gedreven wordt. Zelfs met de taferelen van Steen hebben ze geen uitstaans meer. Terwijl deze laatste een rommelige leefruimte bevattelijk kon weergeven, met inbreng van motieven uit de emblemata die de betekenis bepalen, laat Jessen de afgebeelde puinhoop ronduit voor de ogen van de toeschouwer exploderen. Of net niet natuurlijk.

Tom Nys, 2006

—————————————

NICC vzw is een kunstenaarsinitiatief dat ontstaan is in 1998 als protest tegen de sluiting van het ICC (Internationaal Cultureel Centrum) in Antwerpen. Het doel van deze organisatie is de verbetering van de sociale en artistieke positie van beeldende kunstenaars binnen de kunstensector en in de samenleving.