Vandaag opende in De Romaanse Poort te Leuven “to traffic“, een tentoonstelling met werken van docenten van SLAC/ Academie Beeldende Kunst Leuven, in samenwerking met Expo Leuven. De coördinatie was in handen van Quinten Ingelaere, Beatrijs Albers en Annemie Verbeek. Voor deze expositie – die nog loopt tot 19 april 2014 – werd ik gevraagd om een begeleidende tekst te schrijven, die ik hierbij meegeef.
Onder het Engelse woord traffic wordt tegenwoordig in de eerste plaats verkeer als de continue flux van voetgangers en voertuigen over land, op zee of in de lucht verstaan. Het moet gezegd: alle systemen die daartoe werden ontwikkeld, zij het op spontane wijze of met een doordachte planning, vormen een overmatige, expansieve demonstratie van het menselijke kunnen. Niettemin werpt dit steeds meer gecompliceerde vraagstukken van allerhande aard op en wordt een onophoudelijke druk gecreëerd op de mens zelf en op zijn globale habitat.
Maar er is ook andersoortig verkeer, zoals van informatie en data. Een technomaatschappij als de onze voorzag hiertoe eveneens netwerken waar bestendige acceleratie en vermeerdering van opslagcapaciteit inherent zijn. Verder draagt het werkwoord to traffic nòg een betekenis in zich waaraan het Nederlandse zelfstandige naamwoord trafiek gerelateerd is, namelijk het economisch verkeer van goederen en zelfs van geobjectiveerde personen: handelswaar, edelmetaal, vrachtgoed, smokkelwaar, wapens, drugs, vluchtelingen, jonge seksslavinnen… Hoewel de connotatie oorspronkelijk neutraal was, wordt nu met het woord vooral een context van illegaliteit en criminaliteit gesuggereerd.
Enigszins geromantiseerd spoort dit met wat ik altijd als de meest ideale manier van het ervaren van een kunstwerk heb beschouwd: als een heimelijke ontmoeting gevolgd door een sluikse uitwisseling – zij het in beslotenheid of temidden van een mensenmassa. Zo’n verbintenis doet misschien wel wat denken aan een bezielde, verboden liefde; in een volstrekt exclusief verbond, ingebed in een omgeving vol symbolen en rituelen en inderdaad geregeld gepaard gaand met weerstand, wordt onderhands één en ander uitgewisseld. Geen enkele andere partij kan deze verstandhouding delen.
Dat wordt overigens verondersteld in een cultuurtheorie die wordt benoemd met de Angelsaksische alliteratie reader-response. Volgens deze leer wordt er steeds een individuele transactie aangegaan tussen de tekst of het kunstwerk aan de ene en de lezer of toeschouwer aan de andere kant. Die laatste brengt vanuit zijn of haar specifieke achtergrond impulsen aan die mee betekenis genereren in samenspraak met wat door het kunstwerk wordt aangeleverd. Het maakt dat er ultiem zoveel interpretaties zijn als lezers of toeschouwers en dat het voornaamwoord ‘ik’ in een tekst steeds opnieuw wordt vervolmaakt door iemand anders. “Je est un autre”.
En dat brengt ons bij Arthur Rimbaud, de negentiende-eeuwse recalcitrante dichter-ziener. Rimbaud was een vlot gebruiker van allerhande verkeersmiddelen, hij was immers een geroutineerde reiziger. Daarenboven verstrekte hij zijn publiek trips naar het onbestemde, bijvoorbeeld op een dronken schip, naar een droomwereld die een visionaire schrijftaal vereiste. Althans, totdat hij rond zijn eenentwintigste het schrijverschap opgaf en zijn magistrale oeuvre voleindigde, daarmee talloze ambitieuze tienerscribenten na hem tot absolute frustratie drijvend.
Wel, na die cesuur en nog een aantal omzwervingen over het Europese continent werd Rimbaud trafiqueur in Abessinië (het huidige Ethiopië), hoofdzakelijk via legale wijze in kwaliteitskoffie maar ook wel eens van wapens en roesmiddelen. Al in zijn prozagedicht ‘Solde’ uit zijn laatste bundel ‘Illuminations’ had de vermaledijde poëet werkelijk alles verkoopbaar gesteld, voortdurend “À vendre” roepend. Zelfs datgene dat in feite niet te verhandelen viel: van wilde wensen van de massa tot perfecte betoveringen alsook net die heerlijkheden en verderfelijkheden die hij zijn lezers altijd had willen van de hand doen. “l’Occasion, unique, de dégager nos sens!”
Uiteraard leest iedereen er in wat hij of zij wil – van een met metaforen gekleurde autobiografische noot tot een marxistische aanklacht – maar wat mij betreft bevestigt ‘Solde’ op een cynisch-ironische toon de idee der transactie dat in kunst vervat zit. En met die aanname sluit ik dus mijn overeenkomst af met de tekst – we maakten een deal en realiseerden betekenis.